Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties

 

Artikel 23 Verklaring vooraf van dienstverrichter
1
Onze minister die het aangaat kan van een dienstverrichter voorafgaand aan de eerste dienstverrichting in Nederland een schriftelijke verklaring eisen met daarin gegevens betreffende verzekering of gelijksoortige bescherming tegen de financiële risico?s van beroepsaansprakelijkheid.
2
De verklaring kan met alle middelen worden aangeleverd en wordt steeds na een jaar opnieuw afgegeven door de dienstverrichter indien hij voornemens is om gedurende het opvolgende jaar in Nederland tijdelijk en incidenteel diensten te verrichten.
3
Onze minister die het aangaat kan eisen dat de verklaring die voorafgaat aan de eerste dienstverrichting in Nederland vergezeld gaat van de volgende documenten, afgegeven door de terzake bevoegde autoriteit van de desbetreffende betrokken staat:
a
een bewijs van de nationaliteit van de dienstverrichter alsmede, indien de definitie van migrerende beroepsbeoefenaar, onder 2°, van toepassing is, een door Nederland afgegeven EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen als bedoeld in artikel 8 van richtlijn nr. 2003/109/EG van de Raad van de Europese Unie van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (PbEU L 016), of een door een andere betrokken staat dan Nederland afgegeven zodanige EG-verblijfsvergunning en een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000, of, indien de definitie van migrerende beroepsbeoefenaar, onder 3°, van toepassing is, een verblijfskaart van een familielid van een burger van de Unie of een duurzame verblijfskaart of een ander bewijsmiddel waaruit blijkt dat de aanvrager het verblijfsrecht of het duurzaam verblijfsrecht heeft verkregen als bedoeld in hoofdstuk III, respectievelijk hoofdstuk IV van richtlijn nr. 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (PbEU L 158 en L 229);
b
een attest dat de dienstverrichter rechtmatig in een andere betrokken staat dan Nederland is gevestigd om er de betrokken werkzaamheden uit te oefenen, en dat de dienstverrichter op het moment van afgifte van het attest geen permanent of tijdelijk beroepsverbod is opgelegd;
c
bewijs van beroepskwalificaties;
d
voor gevallen als bedoeld in artikel 22, onder b, een bewijs van de daar omschreven beroepservaring;
e
voor beroepen in de veiligheidssector, een bewijs dat de dienstverrichter nooit strafrechtelijk is veroordeeld, indien Nederland dat ook van zijn eigen onderdanen eist.
4
Indien zich een wezenlijke verandering heeft voorgedaan in de door de documenten, bedoeld in het derde lid, gestaafde situatie, maakt de dienstverrichter daarvan binnen een maand melding bij Onze minister die het aangaat, onder overlegging van documenten als bedoeld in het derde lid waaruit die nieuwe situatie blijkt.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •